Singajo's world

Veel aarde en relatief weinig steenkool

Posted in Places where nobody goes, Uncategorized by singajo on maandag, 3 november, 2008

(Speciaal voor Blanche)

Open mijnpit in Separi.

Tagged with: ,

Separi

Posted in Places where nobody goes, Uncategorized by singajo on donderdag, 30 oktober, 2008

Lange tijd, om helemaal eerlijk te zijn: tot voor heel kort, dacht ik dat steenkool diep in de grond zat. Dat men tunnels moest graven, schachten waar mannen met een pekzwart hoofd inkropen met houwelen en een lamp op hun behelmde kop. Een gevaarlijke onderneming, met zo nu en dan een onvoorziene instorting of een ontploffing en van tijd tot tijd een paar dozijn dode mijnwerkers, bedolven onder eigen vangst.  In China bijvoorbeeld is het nog steeds van dat. Maar de mijn in Separi, dat is een heel ander verhaal. Daar ligt de kool gewoon voor het rapen. Toch ongeveer. Je moet het je zo voorstellen: een gifgroen duizend hectaren groot broussegebied met  hier en daar een zandgrauw maanlandschap om U tegen te zeggen. Je spot er ook  met water volgelopen putten, zwemvijvers lijken ze wel, al is een duik niet aan te raden. Heel het gebied wordt bevolkt door moordende bulldozers, trucks waartegen je liefst niet botst, ontploffingsmachines en  zeldzame drilboren van formaat.

(In konvooi rijden ze over het domein, trucks met weggeschraapte aarde of trucks vol zwart goud)

Ik heb er geen ziel met een houweel ontmoet. Een mijnwerker is tegenwoordig een goede chauffeur, behendig met de graafmachines, in het afschrapen van de grondlaag, en foutloos in het drukken op de juiste besturingsknop. Maar hard werken is het zeker wel, in shifts van 12 uur in de doorgaans verlammende hitte. Met immer en altijd  een helm op hun kop. Zelfs in de auto, zelfs in de bulldozer, zelfs op de top van een berg. They take no risks. Op den duur wordt zo’n hoofddeksel een aangegroeid lichaamsdeel, vergeten ze hem zelfs af te nemen om te pissen, eten of slapen.

(Brandblusoefening)

Ik was aangenaam verrast door het grote aantal Indonesiërs die er een vrij hoge functie heeft. De bazen zijn dan wel Australiërs, ze geven heel veel uit handen, werken met lokale subcompagnieën. Nobel. Natuurlijk gaan zij uiteindelijk lopen met de rijkdom van een ander land, maar als zij niet superviseren gaat de handel slecht. Iedereen vaart er wel bij, economisch gezien dan, – over de invloed op steenkoolverbranding op het milieu zwijg ik liever -,  de straatarme village bewoner ziet de Aussies graag komen, want ze  bouwen scholen en moskeeën, bruggen en geasfalteerde wegen, ze leren de vissers fish farms opzetten, en ze zorgen eerst en vooral voor heel veel tewerkstelling. En niet alleen dat: de eilandbewoners blijven niet dom, vragen meer voor hun grond (al is het nog een futiel bedrag) en kunnen sjieke houten huizen bouwen, hebben voldoende geld om meerdere vrouwen te trouwen, nog steeds een bewijs van standing daar.

(Fish Farm)

Veel verlaten mijnen gezien, ondernemingen waar geen buitenlanders aan het hoofdroer stonden en ik kan u zeggen: een ellendig zicht. De Aussies hebben wel oog voor het weelderige groene landschap en als een pit steenkool uitgeput is gooien ze die weer vol met de afgeschraapte aarde, planten ze bomen en planten, leggen ze meren aan en amper anderhalf jaar later zie je niet meer dat men daar ooit zwart goud delfde.

Drie dagen hebben we rondgelopen op het immense domein, geflankeerd door security kerels die er nauwlettend op toezagen dat ook wij hem immer op ons hoofd hadden. De witte helmet.

 

Op naar Sebuku nu!

 

Tagged with: , ,