downstairs
toen ik ze zo zag staan van bovenaf
wou ik ze u tonen,
al die pronkerige bloemstukken
ter ere van de zingende-meisjes-bar
ze hebben iets van begrafenisboeketten
maar binnenin was er dan toch geen koffietafel …
I ♥ my bike
Voor dertig sing dollar kon ik toch niet sukkelen? 14 euro en dertig cent. Hij ziet nu nog zwart en heeft twee wielen en een halfwerkende achterrem. Dat de voorrem het niet doet is een extra pluspunt. Als linkshandige heb ik in het verleden al teveel op die verkeerde rem geduwd met als gevolg een duo fatale botsingen tussen mijn smoelwerk en het asfalt. ’t Is een twijfelaar, geen grote fiets, maar ook geen mini. Eigenlijk is hij lelijk. Vooral dan door dat strakke stuur waarmee hij werd opgelapt. Op de vals rinkelende bel kleeft een sticker. I love my bike. Love staat er eigenlijk niet, wel een rood hartje. Al zestien keer gestolen en veertien keer overschilderd. Ik kijk er naar en voel me een verrader. Gek. Toen we gisteren door de straten dwaalden, zei ik het nog: “ooit vind ik hem terug, mijn fietske. Ik voel het aan mijn water.” Maar diezelfde avond, het was bijna middernacht slenterden we terug naar huis over de desolate Thief market en stond dat zwart mormel kramakkelig op mij te wachten. Geflankeerd door de hardnekkige verkoopster die al uren in het donker op het trottoir naast haar enige koopwaar de wacht hield. Zou ze dan echt overtuigd zijn geweest van een succesvolle laat-avond-verkoop ? Wie denkt er nu rond middernacht nog een fiets van de hand te doen? Zij dus. En ik. Misschien omdat ik na al die tijd mijn koloniaal nog eens wou vervoeren. Rechtstaand op het bagagerek, door de geurige straten van Little India, langs het immer bedrijvige Mustafa Centre. Vandaag ga ik hem schilderen in goud of koperkleur. Twijfel nog. En ik ga er Vikinghorens aan hangen en plastieken bloemen en bellen en tutters en vlaggen zodat het klaar en duidelijk is. Dat hij nu van mij is. En van niemand anders.
Ons dak
Of toch een stukje ervan. Door de ogen van de nageboorte. Hij zit hier veel en graag. Omdat het groot is, omdat er veel planten staan en zelfs een frigo met koele pinten in openlucht! En een fake Louis Quatorze zetel, gezellige lichtjes (lang leve Bert het gloeiend hert en Stijn het verlichte konijn) en ook omwille van de oude platendraaier waarop versleten LP’s een beetje knarsend rondjes draaien.
Maar waar ik vooral blij om ben: de zoon is ook helemaal wild van Hem:
Gevonden in een achtersteeg van Little India. Iedere dag opnieuw moet ik vechten voor zijn blijvend, stilzwijgend gezelschap want liefst van al zou de koloniaal hem nog vandaag over het balkon gooien. Ik begrijp er niets van, die vent doet helemaal niets verkeerds, is bovendien aandoenlijk mooi (die weemoedige blik!), en vooral: goedkoop in onderhoud.
De plasticzakschoen Chinees
Alleen al voor hoe hij in zijn potten staat te roeren, ga ik er graag. Alsof hij vecht met de pan op het krachtige vuur, het lijkt alsof de spichtige Chinees een of andere sportdiscipline beoefent. En hij zou zeker de gouden medaille behalen indien het een Olympische discipline was. Hij maakt de heerlijkste fried rice van de stad, geen vettige, kleverige troep zoals doorgaans, maar een relatief droge rijstschotel vol met kleine stukjes groenten, pittige kruiden, fijne reepjes soucis en overheerlijke gepekelde mini visjes. Geserveerd met een schaaltje groene en rode pepers drijvend in een sojasaus. Zijn openlucht eethuis ligt pal tegenover ons dak en is een welkome luxe voor luie, ‘ik-heb-geen goesting-om-te-koken’ avonden. Ik noem hem de plasticzakschoen Chinees en dat komt omdat hij altijd plastic zakken als kousen in zijn afgeknipte gummie laarzen draagt. Zijn vrouw, die van nature een zuur gezicht heeft en minstens twee keer zo breed is als haar kokende wederhelft is draagt ook rode plastic zakken als kousen en ze is niet wat men noemt een warme gastvrouw. Ze gooit met weinig liefde de plastic borden op de tafel en de rijstschotel smijt ze zowat in je gezicht. Hun rijstparadijs maakt deel uit van een mini Hokkien centre met nog drie andere foodstalls. ’s Avonds zit het er altijd gezellig vol, drinken de construction workers er grote flessen Tiger beer en zie je de karaoke prinsessen, ongemakkelijk verpakt in goedkope high heels, voorbij wandelen naar hun werk, er passeren Indische vrouwen in elegante kleurrijke gewaden, oude mannen zonder kleren op hun fiets en op zoek naar nog een stuk karton in een vuilbak want daarmee verdienen ze hun pensioen. Je hoort er het tromgeroffel dat uit de tempel waait, je hoort er het valse gekweel van de slechte zangeressen, de voorbij razende en claxonerende auto’s en de vogels die hun slaaplied zingen. Uren kan ik daar zitten.
En wat ik raar vind: je ziet er nooit een toerist. Nochtans hossen er hier wel veel door de straat, met hun reisgids onder de arm lopen ze van tempel naar tempel. Zoals het hoort, geen enkele besproken attractie, bezienswaardigheid missend, maar van het echte locale leven proeven ze niet want in de reisgids staat er dat ze elders moeten eten. ’t Ziet er misschien allemaal een beetje te groezelig uit en mensen laten zich graag afschrikken door een voorbij wandelende kakkerlak, maar wees gerust: ze bijten niet. En de rijstschotel van de plasticzakschoen Chinees is een heerlijke verslaving.
Zondagochtend
Met mijn verfrommeld gezicht, op blote voeten en in slaapkleed daal ik neder van ons dak.
Er is brood nodig. En melk. En suiker. En koffie.
Bedrijvigheid alom in onze achtersteeg. Al maanden waren de ijzeren luiken van het hoekpand potdicht. Nu is er een rolluik open en ontwaar ik een en al bedrijvigheid. Indiërs in lungi’s en bloot bovenlijf zijn nieuwe vloeren aan het leggen en binnenmuren aan het metsen. Sommige staan hun tanden te poetsen of wrijven zich droog na hun ochtendbad. Hun bedden staan te midden de verdoken bouwwerf, tussen betonmolens en ander groot geschut.
Neen, ik droom niet. Neen, dit is echt. Dit is de echte slavenhandel in mijn stad.
Ik loop om de hoek, naar de jongen wiens favoriete kat zijn ‘bild’ heeft opgegeten. Ik vraag een brood. En melk. En suiker. En koffie. Ik betaal meer dan wat een gemiddelde contructionworker verdient op een dag. En ik voel me slecht.
Bittere koffie, ondanks de suiker.
Roof with a view (2)
Sinds gisterenavond zijn we een uitzuipkroeg rijker in de straat en dat nieuwe oord des verderf ligt twee huizen verder dan de karaokebar die er al was.
Oooh, wat was de openingsceremonie een groot jolijt. Bloemstukken werden met trucks aangereden, verse hoertjes trippelden op high heels naar binnen, wierrook werd ontbrand en valse gezangen weerklonken loeihard tot op ons dak.
Tot hij kwam. Zo rond middernacht. Een eersteklas herrieschopper en vijfderang gangster. Brullen en schreeuwen, schoppen en slaan tegen alles en iedereen in het voorportaal. Hij gooide de pompeuze bloemstukken aan flarden in een onovertroffen choreografie. Het was bijna kunst. Hoertjes liepen gillend weg met hun schoenen in de handen en de uitbater kreeg een rake rechtse in zijn gezicht geplant. Deed duidelijk pijn. De hele straat stond erbij en keek ernaar.
Ik durf te denken dat de kabaalmaker, die na zijn geslaagde vuistslag de armen in de lucht stak als een eersteklas bokser die de tegenpartij KO had gemept, was ingehuurd door de eigenaar van de andere keet. Iedereen heeft zo zijn eigen methoden ter bewaking van verworven territorium.
Singapore is een ware copytown. En het clientèle niet om zeggen loyaal. Het gras is, jawel, altijd groener aan de overkant. Nieuwst is hot en nieuw is hier snel oud en out. Vandaag geen meisjes in de grijze skai zetels van de louche zakenman die eerst dacht om hier rijk te worden met een dozijn kwelende deernen. Voor 5 dollar extra zijn ze wellicht naar de nieuwste plek verhuisd. Ze moesten wel, willen ze hot zijn.
Roof with a view
Zou hij haar vragen of ze meer doet dan alleen meedrinken? Vraagt hij of hij onder haar jurk mag voelen als hij daar goed voor betaalt? Of is hij misschien haar vader die twee nonkels heeft meegebracht om dochter lief al dan niet met geweld uit dit oord van verderf te halen?
De nieuwe karaokebar links beneden ons dak zorgt voor geurende, filmische taferelen. Als de tent ’s avonds de deuren opent, komen de sierlijk geklede working girls naar buiten om wierrook te branden in het miniatuurtempeltje dat ze hebben opgesteld in het openlucht voorportaal. Ze lijken wel sprookjesprinsessen in hun doorgaans lange avondjurken. De geur van de opbrandende stokjes waait naar boven, naar ons dak. “Zouden ze smeken bij de goden om een klantrijke avond?”, vraag ik me af. Of eerder om de stem van een nachtegaal? Want als mannen betoverd raken door hun gezang, brengt dat veel geld in de kassa. En krijgen zij een lint of bloemenkrans rond hun buste gedrapeerd.
Du jamais vu zijn ook de subtiele verleidingskunsten die de ‘uitzuipsters’, etaleren om manvolk financieel lichter te maken. Ze doen het geraffineerd, haast onzichtbaar, alsof hun smalltalk geen bijbedoelingen heeft.
Gluren naar de buren. Van op ons dak voelt het als kijken naar mysterieuze film.
Mister Lim is triest
Onze huisbaas mister Lim had tot voor een maand een unieke handel in Honda onderdelen op het gelijkvloers van ons dak. Mister Lim lag daar altijd in zijn duister bureau in een lederen relaxzetel te slapen. Terwijl zijn assistent de weinige telefoons beantwoordde en een bejaarde man, ietwat simpel van geest, de planten water gaf en fletse koffie’s ging halen in de foodstall aan de overkant van de straat. Soms zag ik die oude man ook balanceren op een ladder in het magazijn op zoek naar een zeldzaam Honda onderdeel. Mister Lim die van onschatbare leeftijd is wegens geplastificeerd gezicht en zwart geverfde haren, schrok zich altijd een beroerte als ik hem uit z’n dromen haalde om het een of andere ongemak te melden. Zijn Engels is mogelijks nog slechter dan het mijne en dikwijls stonden wij maar wat te knikken naar elkaar zonder te weten wat de andere nu juist had gezegd. Zo stond hij hier eens met een lekkendichter naast mijn bed terwijl ik hem aan het verstand had willen brengen dat de liftdeuren veel te snel sluiten. 1 keer op twee zat ik er namelijk tussengeklemd, naar adem snakkend en mijn beste hulk-kwaliteiten bovenhalend voor een tijdige verlossing.
Ondertussen hebben wij wel een soort van communicatie ontwikkeld met veel gebaren en weinig woorden en dat gaat heel goed. De liftdeuren zijn vriendelijker tegenwoordig en dankzij onze doeltreffende omgang had Mister Lim me vorige week kunnen duidelijk maken dat hij stopt met zijn handel. Geen slechte financiële beslissing want als hij om de drie maanden 1 stuk verkocht kreeg, was dat al veel. Maar het afscheid valt hem zwaar. Hij zit nu al weken in zijn lederen fauteuil met de deuren wagenwijd open te staren naar zijn leeg magazijn. Wellicht maakt hij zich ook zorgen over de nakende toekomst. Gedaan met zijn dagelijkse slaapuitstappen naar de office, de babbeltjes met buren en priesters en monikken en theekransjes met vrienden en de lunchpauzes aan de overkant van de straat. Ook dat hij nu niet meer toevallig naast de lift kan staan de laatste dag van de maand om ons huurgeld persoonlijk en chequegewijs te incasseren speelt wellicht mee. Ik kon er maandelijks mijn hoofd op verwedden dat mister Lim daar toevallig zou staan, op de roze vloertegels van het gelijkvloers, met zijn neus in de electriciteitskast want de laatste dag van de maand op het tijdstip dat ik de eerste keer afdaalde was er steevast een toevallig mankement.
Binnenkort zit hij opgesloten bij moeder de vrouwe in hun beslist ongezellige hdb-flat. Mister Lim heeft geld geroken en geld is uiteindelijk belangrijker dan een aangename financieel verlieslijdende oude dag. Mister Lim zal binnenkort iedere dag zijn geld tellen aan de keukentafel en gaan shoppen met zijn vrouw. Mister Lim heeft nu al ruzie met mevrouw Lim omdat zij wou dat hij het pand verhuurt aan Indiers die er een veggie restaurant willen openen maar hij meer (dollartekens) zag in de verhuur aan een bende crapuul die hier beneden ons dak een disco wil beginnen! Ik stond perplex toen hij het zei. Chinese disco’s dat zijn karaokebars waar vals gezongen wordt en men tonnen wiskey drinkt terwijl men onder de rokken voelt van de meisjes die er werken. In van die keten zie je alleen maar venten binnenwandelen als u begrijpt wat ik bedoel. “Yes, yes, nightclub. Dancing. Music. Fun. They wanna pay me lot of money”, waarbij hij de klemtoon nadrukkelijk legde op “lot”. “I see”, slikte ik. En ik zag al hele taferelen voor me van Chinezen in copulatiehouding met geminirokte meisjes in ons liftportaal, of in de lift zelf, nog beter. Ik hoorde het karaokegekweel al tot boven en ik dacht: shit. ’t Is hier gedaan met ons schoon leven.
Maar lang leve mevrouw Lim dus die haar haar veto heeft gesteld. Anything but a nightclub. Ze vreesde misschien dat haar man daar met te veel plezier het huurgeld zou willen incasseren tijdens de laatste minuten van de maand en dan pas uren later, zonder geld en met twee meisjes aan zijn armen, de weg naar huis terug zou vinden.
Mister Lim zat in zak en as toen hij toegaf dat hij had moeten luisteren naar de vrouw en hij jankte bijna toen hij bekende : “I don’t like veggie me like pig.”
De genezer van plastiek en leder
Over de kwaliteit van de reparatie kan ik nog niet veel zeggen. Ik draag ze pas terug. Maar een goede ziel in KL vond het toch en in ieder geval de moeite om er geld uit te slaan. Ik kon de man wel omhelzen van blijdschap, doch in Moslimlanden is dat niet wat men noemt een aanvaard sociaal gebruik. Dus hield ik me koest.
Twee weken geleden had ik ze naar de schoenmaker in Singapore gebracht en de man met zijn zuur gezicht keek naar de zolen vol gaten en snauwde: “Can not.” Ze zijn doorgaans van weinig woorden, die Chinezen. Mijn wereld stortte een klein beetje in, de witte laarsjes die destijds op me stonden te wachten in het Gentse Pieternel waren ideaal en in oorsprong waterdicht werkschoeisel waar ik geen zweetvoeten in kreeg, noch blaren of andere ongemakken. Ik droeg ze zomer en winter, ’s ochtends en ’s avonds.
Ik kon het niet. Ze weggooien na al die tijd trouwe dienst, dus lagen ze zacht weg te kwijnen op de autobank. Maar zie, alweer was er een reden om KL uit te roepen tot fantastische stad: je vindt er straatschoenmakers die nog een ultieme poging willen ondernemen. Zonder veel tralala, maar met zachte toewijding. De Goede Ziel behandelde mijn lievelingen alsof ze waren van goud, hij plakte ze, voorzag ze van een nieuwe, dikke zwarte antislip zool, naaide ze met dikke naald en rode draad en klopte er minzaam op met een hamertje. Meer moet dat niet zijn. Tijdens de reparatie werken had ik ruim de tijd om de een of andere toeristische bezienswaardigheid te gaan bezichten, even overwoog ik, maar uiteindelijk bleef ik, verlamd door de hitte staren naar zijn gezwinde kunsten, naar volk van allerlei slag dat schoenen in blauw, wit en groen kwam aandragen, vertrouwend in de de genezer van plastiek en leder, in de man die zijn dagen slijt op een stuk karton in het kleurrijke hart van KL’s Little India.
Xiaohei
Om de hoek, in Race Course Road, is er een een heel kneuterig kruidenierswinkeltje. Nogal groezelig. Je moet er soms over Indische constructionworkers stappen die liggen te pitten in het portaal.
De kassier is een geblokte geelhuid die teveel aan bodybuilding doet, zijn nek is even breed als zijn hoofd en zijn armen: bovenmaats gespierd. Hij pronkt er graag mee, draagt altijd singlets.
Op de vervallen comptoir met versleten kassa staat zijn degelijke pc. Hij zit er doorgaans met een hand loomgeweg op te tokkelen terwijl zijn andere hand de een of andere kat aait die meekijkt naar het scherm. Vandaag een zwart geval zonder staart. Ik legde de zak suiker en doos melk op de plank en aaide de poes die meteen begon te miaauwen. De geblokte kerel keek naar mij en sprak. Dat doet hij anders nooit.
“She ate my little bild”, zei hij verbauwereerd.
Ik glimlachtte. Doe ik wel vaker als ik geen jota versta van wat men mij zegt. Maar hij bleef het herhalen. “She ate my little bild”.
En hij keek opeens heel triest, die anders zo stoere jongen.
Hij wees naar de lege vogelkooi.
“Oooh, I see”, stammelde ik.
“She had his head in her mouth this molning.”
Zijn ogen spraken oorlog toen hij Xiaohei aankeek. Xia-o-hei. “It means: small black”, zei hij.
“But you still like Small Black?”, probeerde ik onze eerste conversatie te rekken.
“She’s my favoulite. I have eight cats. But she is the sweetest.”
We keken beiden naar het beest. Ik met een goedkeurende blik, bewonderend ook wel omdat het een typisch valse kat was, die daar goedzakkerig braaf op de contoir lag te ronken terwijl ze iets heel gemeens had gedaan. Maar wel iets typisch kats. Katten horen toch te jagen? En als ze vangen: chapeau! Hoed af. De jongen leek zich ondertussen voor te stellen hoe zijn vogeltje lag te weken in Small Black’s maag. Heel even maar, want plots begon Xiaohei hevig te schudden met haar lijfje. Kokhalzen. En toen lag het natte halfverteerde kopje van ‘little bild” tussen de handgeschreven facturen en andere briefwisseling. “Your little bird!”, riep ik bijna enthousiast. Xiaohei sprong naar beneden, wilde waarschijnlijk even doorspoelen met een slokje water.
“My little bild’, fluisterde de jongen. Hij verpakte zijn hand in een rode plastic zak en veegde zo de bloederige massa samen. Vijf tellen later lag little bild in de vuilbak. “Xia-o-hei” riep de jongen met ongeruste stem terwijl hij zoekend in het rond keek. Al snel stond de ranke zwarte rond zijn been te flemen.
De jongen nam de kat op. “Are you allright sweety?” En de kat ronkte.
“She’s my favoulite,” zei hij.
leave a comment