Singajo's world

52 haken voor God

Nheeraj zit met gesloten ogen op een minuscule kruk. Iedere keer oom Spkumar een ijzeren haak in zijn rug vastmaakt, trekt hij een pijnlijke grimas. Vader Ramish reikt de haken aan en wrijft af en toe as op de rug van zijn zoon. Nheeraj tracht de pijn te verbijten en kijkt smekend op naar z’n neef Karan. Die heeft het begrepen en slaat ritmisch op een grote trom. Alle omstaanders beginnen te zingen, moedigen de jongen aan met Hindugezangen die ze in zijn oren schreeuwen. Het heeft effect. Nheeraj komt in een soort trance door het handengeklap, de geur van brandende kokosnoten, het trommelgerof en de vertrouwde stemmen van z’n familie. Ongeveer een uur duurt het, vooraleer de 70 kg wegende Kavadi die Nheeraj op z’n schouders draagt, met 52 haken in zijn rug en borstkas is vastgehecht. Nilish, z’n jongere broer, staart naar de schaal met de ‘vel’, en de limoen. Die moet nu nog door Nheeraj’s kaken worden gespietst. Toeristencamera’s flitsen, jonge schoolmeisjes kijken toe met angstig gezicht. Eentje kan haar tranen niet bedwingen en huilt uit op de schouders van haar juf. Maar de speer gaat er genadeloos door, de pater familias doet het zonder verpinken en prikt de limoen er op. Nu moet Nheeraj opstaan, in balans blijven. Z’n offertocht kan beginnen.

Thaipusam is ongetwijfeld de meest hallucinante en belangrijkste godenverering onder de Tamil-hindu’s in Singapore. Tijdens de Tamilmaand Thai (januari-februari) herdenken ze de dag dat godin Parvati haar zoon Murugan de magische speer of ‘vel’ gaf om gevaarlijke demonen te overwinnen. De viering vindt plaats als de maan vol is. Pusam verwijst naar een ster die op haar hoogste punt staat gedurende het festival. Het is een dag van boetedoening, zuivering en Murugan-verering, de Hindu-god die kracht, moed, wijsheid, schoonheid en macht belichaamt. Dit jaar vierden de Murugan-aanhangers in Singapore Thaipusam op 22 januari.

De Singaporezen zelf zijn doorgaans niet tuk op het hele gebeuren en ook een groep Noord-Indiers vermijdt het festival als de pest. Ze vinden het barbaars en primitief. In de heilige geschriften staat trouwens niets vermeld over deze -bij momenten – wreed uitziende vorm van devotie, meer zelfs, in de Thirumanthiram (een Hindu scriptie) wordt klaar gesteld dat een mens het lichaam niet mag pijningen ‘omdat het de tempel is die de ziel onderdak biedt’. En toch wint het ritueel met de jaren aan populariteit bij niet-Tamils, die zich met plezier laten volsteken met spiesen of haken. Zoals Nheeraj, de oudste zoon van Urmala en Ramish. Twee generaties terug settelde de Noord-Indische familie Rai zich in Singapore.

Het is een heksenketel in de Sri Srinivasa Perumal Temple op Serangoon Road. Duizenden kleurrijk uitgedoste Indiërs op blote voeten zullen de vijf kilometer lange voettocht naar de Sri Thendayuthapani Temple op  Tank Road afleggen om daar melkoffers te brengen aan Lord Murugan, de god die ze vereren omdat hij hun gebeden verhoort.  Sommigen offeren zelfs hun haartooi maar het zijn vooral de Kavadi-dragers die de aandacht trekken.

Er staan tientallen, met pauwenveren opgesmukte, schouderjukken achter de tempel. Ze zijn dikwijls meer dan honderd kilogram zwaar en zien er prachtig uit met de vele bloemen of kralen en beeltenissen van Murugan, Shiva of andere goden. Onder de pauwenveren zitten de offers verscholen: sierlijk metalen melkpotten, keurig dichtgemaakt met een doek en een lint van geurende jasmijnen. Soms dragen de  bedevaarders het juk ‘gewoon’ op de schouders, maar veelal zijn de kavadi’s met haken aan de rug en borstkas vastgemaakt, zoals bij Nheeraj het geval is. Hallucinanter zijn de Spike Kavadi’s die met tientallen angstaanjagende metalen spiezen vastgeklonken zijn in de huid.  Dan zijn er nog de Chariot Kavadi’s, houten altaren op wielen, voortgetrokken met touwen en vastgemaakt aan enorme vleeshaken die de rug van de vuurigste gelovigen doorboren.

En voor sommigen volstaat ook dat niet; ze martelen zich extra door het dragen van spike shoes. Het hele gebeuren lijkt bij momenten een opschepperige durf-wedstrijd. Misschien heeft de publieke belangstelling dit wel in de hand gewerkt. Thaipusam lokt jaarlijks tienduizenden toeristen. Het is een van de belangrijkste trekpleisters, gesponsord door de Singaporese overheid.

De tempel puilt uit van nieuwsgierigen die met een mengeling van ontzag en ongeloof de voorbereidingsrituelen en uittocht bewonderen. Kitscherig-traditioneel uitgedoste Hindu-meisjes flaneren door de tempel. Met hun blitse gsm’s maken ze foto’s van hun gespietste broer of vader. De mannelijke helpers lachen, roken sigaretten of bidies tussen het vasthaken door. Het lijkt wel alsof  ze gezellig een kerstboom optuigen. Moeders bidden en kijken zorgelijk naar hun pijn lijdende zoon. Een oorverdovende maar opzwepende kakafonie van trommels en fluiten, van mooie of vals klinkende stemmen, van liederen die uit getthoblasters galmen, doet de tempel daveren. Vrouwen voeren honderden kartonnen dozen met melk aan, overal staan schalen vol wierrook en bloemen, metalen kruiken, spiezen, limoenen en heilige as. Her en der slingeren plastic zakken vol kokosnoten rond en aan de tempelpoort liggen duizenden schoenen en aftandse slippers.


 Nheeraj staat wankelend op. Snel vindt hij zijn evenwicht terug, hij doet een rondedans, en de belletjes  rond zijn voeten rinkelen tjingeltjangeltjing. De pauwenveren dansen ritmisch mee. Zijn hele entourage moedigt Nheeraj aan met woorden, blikken en met heftig trommelgeroffel. Zelf kan hij niet meer spreken, de vel belet hem dat. 

“There we go”, zegt Ramish vastberaden. Met de allures van toegewijde en geoefende bodyguards schermen ooms en neven Nheeraj af, mama Urmala sluit de rij met in haar rechterhand een melkpot. Bij de tempeluitgang houden ze halt. Broer Nilish steekt een kokosnoot in brand en geeft die aan z’n vader, die de harige vrucht even optilt, zoals priesters dat met hosties doen. Even maar, en dan smakt hij de noot keihard tegen de grond. Het sap vliegt tot op Urmala’s voeten. Nu kan de calvarietocht écht beginnen. Het is ondertussen half vier en bakheet op Serangoon Road. De zon brandt ongenadig, er is geen zuchtje wind. “Calm down”, fluistert Ramish zijn zoon toe, “you go to fast – save your energy.” Urmala drapeert een gele linnen sjaal over haar hoofd. “Het is de derde keer dat hij het doet”, zucht ze, alsof ze al de gekte niet goed begrijpt. “Al van toen hij een kleine jongen was, wilde hij zo graag de kavadi dragen.” Nheeraj heeft The College afgemaakt en daar is hij Murugan dankbaar voor. “Drie keer zou hij uit dank de Kavadi dragen”, zegt zijn robuuste neef Karan tussen twee sigarettentrekjes door, “vandaag is het zover. Maar volgend jaar doet hij het opnieuw!”

Nheeraj heeft pech gehad. Als je de gelofte aflegt,  moet je drie keer op rij de voettocht maken. Vorig jaar is het niet gelukt wegens familiale problemen. Dus begint Nheeraj van vooraf aan. Als alles goed gaat kan hij in 2010 voor eeuwig afscheid nemen van het juk.

 De tocht heeft veel weg van een Vlaamse kermiskoers. Het parcours is afgezet met dranghekkens en overal zijn er proviandkramen van lokale sponsors neergeplant, er worden lassi’s, citroensap, koel mineraalwater en stroperige zoetigheden uitgedeeld. Op alle straathoeken staan mannen in fluopakjes die hun best doen orde in de verkeerschaos te scheppen. Open trucks vol donkere mannen en felle kavadi’s rijden richting Sri Srinivasa Perumal Temple . Voor hen moet het allemaal nog beginnen.

Nilish duwt op de knop van de getthoblaster, het gezelschap houdt halt en Nheeraj begint rond te springen, iedereen klapt in de handen, behalve de neven  die op de trommels slaan. Een vrouw giet gelig water over Nheeraj’s voeten, zijn vader herhaalt het ritueel met de kokosnoot en zal dat gedurende de tocht nog twee keer doen. “Telkens we een tempelplaats voorbij lopen offeren we een kokosnoot”, legt hij uit.

Karan maakt plannen met z’n broer om er een echt feest van te maken eens de stoet Orchard Road zal bereiken. “Dan gaan we drummen tot we er bij neervallen”. Maar daar denkt de politie anders over. Aan het einde van Serangoon Road vliegen de trommels in een zak waar ze in moeten blijven tot ze in de andere tempel zijn. “That are the rules”, zegt de Singaporese flik met uitgestreken gezicht. “What a nice country!”, roept Karan cynisch.

Ramish trekt z’n schouder op met een air van ‘’Het is nu eenmaal zo – laten we het de pret niet bederven.”

Maar voor Nheeraj is het alles behalve pret. Zweetdruppels parelen achter z’n oren en over z’n voorhoofd, z’n rug glimt van het overmatige lichaamsvocht. Z’n bovenlijf trilt op z’n onzekere benen. Nilish plaatst de met kerstslingers versierde kruk op de grond. Ooms ondersteunen hun neef die zich wankelend op het stoeltje laat neerzakken. Het tafereel doet denken aan de rustpauze na een zenuwslepende ronde in een boksmatch. Met drie man masseren ze Nheeraj’s kuiten, slaan ze op z’n bovenbenen en hitsen hem op. Voorzichtig giet Ramish water in zijn mond. “We zijn er bijna”, fluistert hij.

En daar gaat Nheeraj weer. De kleine inzinking is snel overwonnen als de stoet aan een druk kruispunt vol belangstellenden en streng toeziende agenten arriveert. Ramish neemt vier limoenen, perst ze uit en gooit ze links-rechts, voor en achter. “Om de baan vrij te maken, doe ik dat, om de god te vragen alle hindernissen die ons pad kruisen te verwijderen”. Nheeraj blaakt terug van energie, hij haalt zelfs een ander Kavadi-gevolg in. Nu gaat hij snel. Tot er oponthoud is. Een man die wel 100 lijkt, met een weelderige grijze baard en een diepgegroefd gezicht vol vergulde spiesen, heeft ontiegelijk veel moeite om z’n Chariot Kavadi vooruit te krijgen, z’n rug is opgezwollen door al die trekkende vleeshaken. Drie jonge mannen proberen te helpen door het rollende altaar te duwen. De oude man leunt op een houten stok terwijl hij in slow motion z’n gespikte voeten tracht vooruit te bewegen. Het lijkt amper te lukken. Z’n droevige ogen zijn bloeddoorlopen, schichtig kijkt hij op als hij hoort hoe de dranghekkens opzij geschoven worden waardoor de processielaan breder wordt. Nheeraj haalt hem voorzichtig, schroomvallig bijna, in. Nog vele anderen zullen volgen.

Anderhalf uur, zolang is Nheeraj ondertussen zijn last aan het dragen. De bomenrij op Orchard Road brengt eindelijk enige verkoeling, het park is volgepakt met pic-nickers die verbauwereerrd of geamuseerd de koers aanschouwen.  Dat moedigt aan. Nu is het moeder die de aan-knop van de muziekdoos indrukt. Nheeraj zet de zoveelste rondedans in en weet van geen ophouden. Hij swingt zo heftig dat er haken uit z’n rug schieten, tot bloedens toe. Ook nichtjes en tantes sluiten aan bij de familie Rai, allemaal zingen ze, klappen ze in de handen en kijken ze fier naar hun onstuitbare held. 

De eindstreep is in zicht, de top van de Sri Thendayuthapani Temple steekt boven de bomen uit. Net zoals de hoge, controletorens van de politie die her en der langs het parcours zijn opgesteld. Ze ontsieren met hun oogverblinde volgspotten mateloos het het hele religieuze gebeuren. Maar. Dit is Singapore. Hier geldt het adagium: orde en veiligheid vòòr alles. Ongeveer 400 meter voor de tempel staat er ook zo’n controlepost, met aan de voet wel dertig agenten die meticuleus de processiegangers keuren. En lap. Karan wordt andermaal bij de kraag gevat. Er volgt een hele discussie. “Mijn trommel zit toch in een zak?”, protesteert hij. Geen pardon. Neven en trommels moeten de stoet verlaten, via een andere weg kunnen ze naar de tempel waar trommelgerof wel is toegestaan. Einde van de discussie. Ramish tracht zijn cool te behouden, bedaart het gezelschap en zegt gedwee dat het om een stom misverstand gaat. Iedereen kijkt plots sip.

Vlak voor de tempel lijkt te koers stil te vallen, er zit geen beweging meer in, een gigantische opstopping van Kavadidragers, zondagse tempelgangers en vrouwen in oranje sari’s met melkpotten op hun hoofd. Ze trachten zich door de menigte te wringen. Een omaatje met gekromde rug botst met haar neergeslagen hoofd tegen de Kavadi van Nheeraj. Dat doet pijn.

Het duurt een eeuwigheid vooraleer de ganse familie Rai uiteindelijk toch de tempelpoort bereikt. Iedereen duwt iedereen, iedereen wil er in, iedereen wordt ongeduldig nu. Al zijn er de tempelmedewerkers die de processiegangers vergasten op een oorverdovend concert. “Komààààn Nheeraaaaaaj!”, brult Nilish en als een wild beest voert Nheeraj een zoveelste dansspektakel op aan de trappen van de tempelpoort.

Ramish kijkt het heiligdom binnen en lacht als hij Karan ziet staan. Wuivend met z’n trommel in de aanslag. Eens het hele gevolg binnen is  – het is ondertussen bijna half zeven – gaat alles snel. Rechts in de tempel reciteren priesters gebeden terwijl duizenden gelovigen het hoofd buigen voor hun god. Aan het met de beeltenis van Murugan versierde hoofdaltaar nemen schaars geklede priesters de offers aan van de in rijen aanschuivende Kavadidragers. Als Nheeraj aan de beurt is, geeft Karan zijn beste solo terwijl Ramish en oom Rajneth de melkpotten van de Kavadi rukken  en ze overhandigen  aan de priesters die de potten snel leeggieten in een grote ijzeren bak waarin zich al honderden, misschien wel duizend liter bevinden. Een geestelijke geeft de lege kruiken terug aan Ramish en de volgende bedevaarder is aan de beurt.

Rond twee uur ‘s nachts, als de laatste Hindu van de stoet zijn melk de tempel heeft binnen gebracht, zullen de priesters de beeltenis van Murugan wassen met de witte vloeistof.

 De familie Rai verlaat zingend en handenklappend de tempel. Nog 30 meter tot aan de tentenplaats waar Nheeraj zijn juk af kan gooien. Of beter; waar zijn gevolg voorzichtig de haakjes uit z’n rug en borstkas haalt. Nheeraj heeft pijn, hij kan niet meer, gaat bijna letterlijk onderuit. Ramish ondersteunt en sust zijn oudste zoon terwijl die helemaal onthaakt wordt. “Nu nog de vel”, fluistert Nilish. Ramish staat al klaar met een schaal as en een  limoen als Spkumar, de professionele vel-wegnemer, naast Nheeraj gaat zitten. Drie tellen en weg is de speer. Er gutst bloed uit de wonden die Ramish zachtjes stelpt met heilige as, de limoen propt hij in Nheeraj’s mond. Een ander ontsmettingsmiddel komt er niet aan te pas. Iedereen schudt elkaar de hand. Moeder gaat rond met haar melkpot waarin een heerlijk zoete vruchtenbereiding zit. Iedereen krijgt een handpalm vol om de goede afloop te vieren. Nheeraj ploft neer op de grond, staart in het niets en is ook nu niet in staat om te spreken. Hij knikt flauwtjes als hij de felicitaties in ontvangst neemt, maar uit zijn ogen spreekt trots.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: