voor mijn liefste ma en slimste pa
***
3 weeks in Wonderland
20 january – 10 february 2016
*deel 1*
Uitrustende kraai bij avondmaan. Evening view, Bentley’s hotel, room 22, Mumbai 20 January.
Het was een zweterige kennismaking met Mumbai. niet omdat het er zo heet was, ’s avonds moesten we zelfs een truitje aan. Wel omdat ik naar goede gewoonte ziek was gevallen aan de vooravond van ons vertrek. Die ziektes hebben volgens de koloniaal nooit iets te maken met microben, alles is psychosomatisch. Overdreven excitment is schadelijk voor de gezondheid. Net als zorgen.
Wat mij opviel: er zijn wellicht evenveel kraaien als Indiërs in de metropool, ze vliegen werkelijk overal en gedragen zich als de duistere en agressieve rovers van de stad.
We logeerden in Bentley’s hotel in de wijk Kolaba, room number 22, aanbevolen door de nageboorte van de koloniaal die er samen met zijn verloofde een tijdje had gewoond met zicht op het groen, de fuchsia bougainvillae en kraaien dus. Die ruziemaken, discussiëren en protesteren zoals mensen dat doen.
“Een foto voor uw pa”, zegt de koloniaal,
“die zal een stukje geschiedenis appreciëren.”.
Mumbai, 21 January.
Herinner je je dit nog? ze kwamen in het jaar 2008 als piraten uit de zee, langs The Gate of India, in vervlogen tijden gebouwd voor de komst van de koningin uit Engeland die uiteindelijk nooit is komen opdagen. Dat was het verhaal dat mijn geliefde me deed geloven maar als dochter van een historicus heb ik het dubbel gecheckt en het was in werkelijkheid voor de komst van King Georges V uit Engeland die er in 1911 voet aan wal zette. Een monument dus, dat vandaag door een grote meute binnen – en buitenlandse toeristen wordt bezocht om een selfie- memorie te maken.
Staan ze stil bij de symboliek van het koloniale verleden? Bij de terroristische aanslag en hoe ze die per chance hebben overleefd? Omdat ze geen geld hadden voor een kamer in het majestueuze Taj hotel. Of denken ze ook een beetje aan Venetië?
“Ah! You are from Belgium,” knikte de kraai,
“Is that Close to Russia? Or close to Usa?”
“No, it is close to Molenbeek”
Lang leve de Redder. Mumbai, Chor Bazaar, 21 January.
We hadden al een paar uur door de straten van Chor Bazaar geslenterd, een ferme kermis voor liefhebbers van oude brol, vintage pareltjes en dure antiek. Per chance liepen we voorbij het huis van een dokter van wie ik hoopte dat hij me met zijn kennis en krachten binnen de vijf minuten van het snot in mijn hoofd zou verlossen. De onderzoekskamer rook naar schimmel. Ondanks een neus vol korsten en slijm drong die ranzige geur door. Langs de open deur passeerde een rat op vangst. Dat vind ik een iets minder zicht dan een heilige koe die met godinallures door de straten dwaalt.
De doktersvrouw, de pensioenleeftijd ook al lang voorbij, stopte de medicijnen in zakjes en zei: “3 times a day. 3 tablets and 1 capsule. three days long.”
Ik had er alle vertrouwen in. Voor de zachte prijs van 200 roepies.
Rozen! Op weg van Indore naar Rojwas, 22 January.
De volgende dag begon de eigenlijke trip. Eerste vlucht vanuit Mumbai richting Indore. Op 3 uren rijden van deze stad heeft de sponsor van onze reis een windmolenpark opgekocht in het gehucht Rojwas. De arrangeurs ter plekke wilden ons posteren in een “foreigner approved” hotel in Indore. Dat zou veilig en hygiënisch zijn. Het betekende ook dat we iedere dag 3 uren voor de zon zouden moeten opstaan om tijdig in het windmolen park te staan. De koloniaal wil het eerste licht niet missen.
De afgevaardigden wachtten ons op aan het vliegveld. Ze hadden bloemen bij voor mij. “Really?! For me??”, met blinkend vermoeide ogen. Dat had ik nog nooit meegemaakt en het was even verrassend als onpraktisch. Probeer maar eens aan een vaas te vinden in een niet foreigner approved hotel in een gat als zoals Shajapur; We hadden de klant toch kunnen overhalen om local te overnachten op 20 minuten rijden van de windmolens. De rit was beter dan televisie kijken. Ondanks het barre landschap zag je veel kleur, wilde en heilige dieren, opwaaiend stof en de herder weggelopen uit uit het kerstverhaal. We dronken een chai in een bar waar al eens een boer met tractor stopt voor een glas. Zoals bij Wilfried aan het kanaal maar dan anders.
Friday evening 22 January, first encounter with the Rojwas site.
De klant droomde van prentkaarten met groene tapijten en hier en daar een korenbloem. Het rosse landschap was slecht nieuws. Tijdens een eerste testvlucht, waarbij de koloniaal vanop de grond kan kijken met de ogen van een overvliegende vogel, had hij in de verte een klein groen lapje grond gespot. Er was dus hoop. Om vanuit bedrieglijk perspectief de realiteit schoon te serveren.
Uit de velden doken ze op, een voor een. Landbouwers, helemaal in de ban van de mechanische kraai die ze boven hun hoofd hadden zien vliegen. Ik vroeg me af wat ze eigenlijk dachten van het landschap dat zo was veranderd met de tijd en wist toen nog niet dat die mensen hun land hebben afgestaan voor een zakje vol roepies.
“Come inside”, insisteerde hij. “Free sitting”, Shajapur 23 January.
Hotel Shree Ganga zag er een beetje groezelig uit, het was er ook ijzig koud bij nachte maar verder geen slecht woord. Ik was verkocht door de uitermate vriendelijke receptionist die in onze kamer kwam staan en er een beetje bleef rondhangen als ware hij onze beste vriend. Hij had een sjaal rond zijn hoofd geknoopt om zijn oren warm te houden en blonk van trots. Hij gaf ons drie extra dekens ter bevordering van warme voeten. Het waren dekens uit mijn kindertijd, van voor het donsdeken zijn intrede maakte in de beukenlaan. Het eten was er gezond en lekker en de meeste mannen zagen er als gangsters uit, of vieze verkrachters. Of hoe je dingen bekijkt als je (te) veel over Indiase verkrachtingen hebt gelezen in de pers. De meeste mannen bleken behulpzaam en altijd correct. Ook al keken ze raar. Hoe zou je zelf zijn? Als je nog nooit zo een wezen hebt gezien in het echt. Bleek en met rood haar? En met borsten zoals op teevee.
Boeren en de hut bij windmill number 23. Rojwas, 24 January.
Ze hebben honden
en een handphone.
Met camera.
Een nieuwe hut.
En een verse job.
Security guards.
Maar torenwachters klink mooier.
Een nieuw leven ook
Met een ander vergezicht.
En dat vinden zij niet uitzichtloos.
Daar in het korenveld. Rojwas 23 january.
Hij kan dat dus goed. De dingen er mooier uit laten zien dan ze zijn. De vuiligheid verdoezelen. Maniakaal op zoek naar de beste spot. Altijd. Heel mooi om zien.
Minder mooi was het ochtendtafereel langs de weg. We reden voorbij een camion met duizenden schreeuwende kippen, hij reed op slakkentempo maar met brullende motor langs de kant van de weg. Op het dak een gegasmaskerde man die wel honderd kadavers in de wegberm gooide. Voor deze scène goed en wel tot me doorgedrongen was, zag ik nog iets anders wat ik nog nooit eerder in mijn leven had gezien: een man die langs de baan zijn behoefte deed. Met zijn bruine poep naar de straat gedraaid. Daar moest ik wel een beetje om lachen. Omdat ik niet begreep dat hij zijn achterste niet wegstak. Ze kennen absoluut geen gene als het om kakken gaat.
De koloniaal vindt het best mooi. Giving back to the earth, noemt hij het.
In geval van nood, gaan we naar de bidplaats. Indore, 24 January
hoe de zon hem deed opstaan, zo leek het wel. De politie net op bezoek in de tempel achter de stadspoort van Indore. Dat ik genoot van dit toch wel mystieke tafereel had veel te maken met het sjieke hotel – zwembad onder renovatie – waar we verbleven. We moesten vluchtten wegens teveel trouwkabaal, zelfs het terras konden we niet op. Er waren in ieder hoekje van India bruiloften omdat het een goed seizoen was om ja te zeggen. De stand van de maan is daar bepalend voor. En als je veel geld hebt, huur je het sjiekste hotel van de stad af waar relatives van heinde en ver minstens drie dagen komen feesten. Zonder alcohol. Maar met veel groenten en lawaai.
Sisters. Indore 24 january.
Per chance zijn er altijd struiken. Porbander 26 January.
De volgende dag sprongen we weer het vliegtuig op, Indore – Mumbai – Rajkot. En dan nog drie uren rijden naar Porbander waar we drie dagen zouden overnachten. Alweer met een versie portie bloemen in de hand.
De transit tijd in Mumbai duurde uren en de koloniaal nam me mee naar buiten, naar een slum. Ik associeerde dat altijd met arme bedelende kindertjes, stank en vuil. Maar daar was niets van aan. Afgelikt proper was het daar, met de geur van detergent en de bedrijvigheid van een mierenhol. Toen we na een lange reisdag in Porbander arriveerden was het al donker, het slijm was uit mijn hoofd verdwenen maar mijn geliefde voelde zich nu ziek. Het vooruitzicht aan een wekker die al om vier uur dertig zou aflopen was niet echt opbeurend.
Toen we de volgende ochtend nog in de donkerte thee dronken rond een vuurtje in een woestijnachtig dorp, temidden overgrootvaders met tulbanden aan, deed niets vermoedden dat de zee om de hoek lag. Dat het die dag behoorlijk heet zou worden en dat ik ook terug zou geven aan moeder natuur.
Als je opvliegende duiven volgt. Porbander 27 January.
De koloniaal lag oververmoeid in bed. We hadden een vrije dag. Al vroeg in de ochtend stapte ik kordaat over de zeedijk met lege strandbars, turnkoten en een vervallen pretpark, een dijk die een zandweg werd met een tempel en bedelaars, met kraanvogels en tamme koeien, duiven en tuk tuk’s en altijd weer dat rustgevende geluid van de zee. Ik werd naar het centrum gezogen, langs morsige straten met kleurrijke vrouwen en de geur van wierrook en mest. In de verte scheen de zon haar stralen op een binnenplein en daar verrees opeens Ghandi in de vorm van een meters groot standbeeld vol bloemenkransen aan. Voor ik het wist stond ik op de dorpel van zijn geboortehuis. Ik ging naar binnen en moest een beetje huilen. Zo aangedaan was ik. Er waren veel Indiase toeristen. Op zoek naar de swastika. Die ik hen aanwees op de vloer. Dat vonden ze vreemd. Dat ik niet over dat kruis had heengekeken en zij wel. “Thank you mum.” Naar plaatselijk gebruik geantwoord door drie keer met mijn hoofd te schudden, links-rechts-links. Ik keek ook naar het kleine koeienkopje, links boven in de muur verwekt van de kamer waar een moeder haar beroemde derde kind ter wereld bracht. “Cow means good karma”, zei een vriendelijke opzichter. En dat geloofde ik.
Een indisch punkbokje zegt hallo. Porbander 27 January.
Als ik een geitje zie waar ook ik kom, dan maak ik een foto voor Spekjes.
Spekjes is het lief van Fret. De Gentenaar.
En Spekjes die eigenlijk Dexian heet, houdt van bokjes. Zo noemt ze geitjes.
India is bij momenten bokjesparadijs. In Mumbai had ik er al gezien van buitenmaats formaat, zo groot als een klein paard. Ook daar paradeerden ze langs de ochtendmarkt, snuffelend als honden. Ze kijken doorgaans dwaas, eten het afval van de straat en springen op en van trapjes. Maar het Indisch punkbokje zag er excentriek uit, met een slimme blik en deed me ook een beetje denken aan David Bowie.
Als je verwonderd naar een geit staat te kijken, dan staat er al snel 10 man nog meer verwonderd naar jou te kijken omdat ze het niet begrijpen. Een geit voor de deur is niets anders dan een kat in een mand. Een doordeweeks gezicht in steden en dorpen. Misschien dachten ze wel dat ik nog niet veel van hun geloof begrepen had. En het verschil niet ken tussen heilige en simpele dieren.
Tempelkoer zonder pompjongen, Porbander 27 January.
Ik slenterde verder en dronk een thee langs de weg, ging dan toch die tempel langs de zee binnen waar een jongen water in een emmer pompte en ik het gezicht bleef zien van die oude vrouw en verrimpelde man die voor de ingang hun schooiende hand uitstaken. Het pompgepiep hield op, de jongen met de emmer verdween en een man bracht bloemenoffers terwijl hij zong voor de goden.
Toen ik terug naar buiten ging, gaf ik de bedelaars elk 100 roepies. Hun dankbaarheid maakte me verlegen en ik voelde me ook een beetje als Lambikske in De Wilde Weldoener. Wat me er aan deed denken dat ik dankzij een stripboek voor het eerst over India las. En dat ik Lambik als olifantengod geweldig vond.
Het was ondertussen middag en misschien zou de koloniaal zich al beter voelen en dan zou ik hem het Ghandi huis tonen want hoe veel keer in een leven kan je in het geboortehuis staan van 1 van je helden, afkomstig uit een land dat ooit ver en vreemd voor je was?
En waar je je nu zo thuis voelt.
Olifantenbaan, Porbander, 27 January.
Hij was dus beter, ging zelfs zwemmen in de zee. “Ge moet het kwade met het kwaad bestrijden”, zei hij stoer. Overal waar hij komt, gaat hij in de zee. Het Kanaal. Of de rivier. Naargelang het aanbod. Dan staat hij altijd een poos met het water tot aan zijn middel, de heupen in zijn zij, naar de einder te staren.
De koloniaal vond de weg naar Ghandi helemaal niet zo romantisch als ik beschreven had. “ziet gij dat dan niet? Dat het hier vol vuil en rommel ligt? Voelt gij die snijdende wind niet? Waar tempel? Wat tempel? India staat vol tempels.” Maar toen hij bij dat binnenplein kwam waar Ghandi nog steeds stond te blinken telde hij de toegangswegen, beschreef de bouwmaterialen en vroeg “waar staat dat huis?”
Hij geeft me ook altijd een beetje geschiedenis les. Zoals mijn pa dat doet en dikwijls zegt hij dan dat ik me zou moeten schamen, als dochter van een historicus. Mezelf verdedigen met m’n euro-centristische opvoeding heeft weinig impact. En terecht.
De koloniaal bracht me wat feitelijkheden over Ghandi bij. Maar ik heb altijd al geweten dat de vader van India een goed mens was.
Paleis vertrek in het regentaat, Porbander 27 january.
We sprongen in een tuk tuk die ons meenam naar de suburbs of Porbander, we reden langs een grote cement- fabriek die uitgaf op een vervallen paleis. Eeen gebouw dat er van langs buiten leegtstaand uitzag. Maar er woonde een donkere man naast de ingangspoort, in een grote kamer met een matrasje op de grond, een tandenborstel en tandpasta tussen zijn niet zo mooie schilderijen. We kruisten een paar jongens en meisjes die vertelden dat dit hun school was. Een leraar liet ons wat klassen zien, nam ons mee naar zijn bureau waar hij een verroeste grote sleutel uit een lade nam. We liepen samen door de gaanderij, met benedenzicht op de prachtige verwilderde binnentuin. Complete verwondering als hij met die grote, antieke sleutel een deur openmaakt. Afgezien van de duivenstront en de doorgezakte zitbanken straalde alles rijkdom en elegantie uit en kon je zo voor je zien hoe een Raj hier ooit voor een spiegel stond met geslepen glas uit Belgie.
“Nobody cares about this place”, zei de leraar. En niemand komt er ooit. Hij nam ons mee tot in de kelder waar nog schatten verborgen stonden achter een geheime deur. Gelijk in een sprookje, maar dan in het echt.
Een bloem voor mijn moeder, Mervadar, 28 January.
Iedere dag zie je andere dingen. Vandaag zelfs ook dromedarissen langs de weg. We zijn in een piepklein dorp waar een veld vol zonnepanelen staat. Het is hier winter maar toch nog steeds warmer dan op een hete Belgische zomerdag. Je voelt ook de droogte, het heeft hier al 2 jaar niet geregend. En toch zo’n mooie bloemen. En heel veel katoenplanten met dikke wollige koppen die door naarstige mensen worden afgeplukt.
Onze begeleiders vinden het opmerkelijk dat we een authentieke thee op de dorpel van een niet zo proper dorpscafé verkiezen boven een instant koffie in een deftig restaurant langs de woestijnachtige weg. Vandaag zie ik voor het eerst sinds lang vette koeien aan een koord die men gebruikt om het land om te ploegen.
Er is een zelfs een arbeidersklasse onder de heiligen.
leave a comment