de eerste keer dat ik een neger zag
in die tijd klonk het nog niet fout. een neger. ik was denk ik 8 en had net een paar nieuwe schoenen gekregen, van de sjiekste schoenenstal uit Maldegem.
Toen we van de winkel terugkeerden, voor een warme tas koffie bij bobonneke en pepe Maldegem, stond hij daar opeens.
Aan de bushalte, zwart als pek en zo lang als een reus.
Mijn mond viel open, mijn voeten in de nieuwe schoenen aan de grond geplakt.
Verstijfd bleef ik staren, met open mond en het zicht op een wereldwonder.
De man keek me recht in de ogen en vroeg: “zie ik zwart misschien?”
Ik keek – omdat ik echt niet wist of ik nu ja dan neen moest antwoorden- naar moeder, die me snel aan de arm trok en de raad gaf om die staar-gewente af te leren indien ik geen klop op m’n gezicht wou.
Sinds die dag heb ik het tot na mijn pubertijd zelf gevraagd als men mij te lang aanstaarde.
Zie ik zwart misschien?
Vorige week, vlak bij de evenaar, moest ik hieraan terugdenken.
Omdat ik dat fenomenale boek van Tom Lanoye aan het lezen was,
een boek waar ik zelf ook een beetje Sprakeloos van werd.
Een boek waardoor ik ook heel veel heb teruggedacht aan mijn eigen jeugd,
aan de petites histoires met mijn broers, en die met mijn ouders.
Sprakeloos en overvallen door nostalgie… ja, zo bleef ik ook achter na het lezen van zijn boek.