Kommer en kwel op Wall Street (2)
Ja zeg. Toen ik hier deze ochtend de virtuele krant bekeek en al die foto’s zag van bankvolk met de handen in het haar, de berichten las over Fortis en Dexia en de (voorlopige) verwerping van de Amerikanen om de economie te redden, kon ik niet anders dan denken aan Wall Street broer. Zou hij de stress nog aankunnen? Zou hij van op zijn vijfendertigste verdieping naar beneden kijken, naar de Hudson? Zou hij denken; nu is het helemaal gedaan?
Skypen!
“Ja he zus, kommer en kwel op Wall Street. ‘k had het u toch gezegd dat het alleen maar erger ging worden. Maar je weet het ergste nog niet.”
“Je bent bankroet?”
“Dat ook zo ongeveer maar waarschijnlijk sturen ze me terug naar Brussel.”
“Hoe bedoel je?”
“’t Is hier misschien gedaan voor mij. Ze hebben me een voorstel gedaan dat ik niet kan weigeren. Ik zou de Londen Desk overnemen. Allemaal goed en wel , schitterend misschien, maar het ergste is natuurlijk dat ge dan niet meer gaat kunnen schrijven over uw Wall Street broer, dan word ik gewoon nen Brusselsen employee en daar is toch niets aan?”
(zucht)
“Maar ze hebben toch iemand nodig in New York? Gaat er dan iemand anders op uw desk met uitzicht op Central park zitten.”
“Zelfs dat niet. Ik kan de klanten blijven opvolgen vanuit Brussel. De laatste weken gaat er trouwens minstens 1 per dag over kop. Allemaal op straat zonder nog een frank in hun broekzak. Allemaal grandioos failliet.”
“Hoeveel ben je zelf al kwijt?”
“Dat zeg ik niet. Maar ’t voelt aan alsof ik de voorbije maand iedere week een supersonische bolide perte totale heb gereden.”
(Stilte)
“Symp, ge moet u dat niet aan trekken. ’t Is maar geld.”
“ik trek me dat niet aan! Toch niet te erg. Ik kan tenminste zeggen dat ik rijk ben geweest. Ooit.”
(Hahahahahaha)
Sneeuw in Singapore
Met dank aan Hans Op De Beeck kun je hier dezer dagen in zomerjurk en gelegen in een comfortabele fauteuil genieten van een wondermooi driedimensionaal sneeuwlandschap. Met kale bomen en al. De vrieskou druipt eraf. Het is een mistig, desolaat tableau. Geen echt tableau maar een installatie zoals dat in kunsttermen heet. Meneer Op De Beeck en zijn artificiële sneeuw zijn de Belgische vertegenwoordiging op de plaatselijke biënnale. En het is een vertegenwoordiging om fier op te zijn. Ik kan niet ontkennen dat er me een lichte vorm van positief chauvinisme overviel toen ik me daar, gedrapeerd in de wit lederen zakzetel en goed en wel transpirerend, trachtte in te beelden hoe het voelt. Lopen door verse sneeuw. Met een vochtige neus en verkleumde vingers. Het geluid, de sensatie als je een voet neerplant in die poreuze, witte massa. Maar dat inbeelden lukte niet. Het was te heet in de containerconstructie, het kunstwerk van een Jap met een moeilijke naam, waarin Op De Beeck zijn sneeuw toch niet smolt. En dat was juist mooi.
Ik heb iets met sneeuw. Simon the snowflake. Zo noemt hij in mijn hoofd. Hij is een nieuwsgierig vlokje en maakt een vrije val uit een wolk tijdens het verkeerde seizoen. Zijn moeder had gesmeekt om het niet te doen, “want nooit ie er iemand weergekeerd van die bol met al dat water”, maar Simon the snowflake’s drang naar avontuur was sterker dan de meer gangbare vorm van een vlokjesleven. Dus hij sprong zonder om te kijken, zonder een kreet te slaken. Hij riep alleen maar “Jippieeeee” toen hij daar plots in het ijle zweefde. Het duurde niet lang of er kwam een mug naast hem hangen daar ergens in de lucht boven een onbelangrijk Vlaams dorp met veel weiden en pisbloemen. De mug brak bijna een vleugel van ’t verschot toen hij dat wit geval langzaam zwenkend, van links naar rechts en toch vastberaden op hem af zag komen. Maar het zag er niet gevaarlijk uit, “eerder iets extraterraal dan een gevaarlijke Nazi”, dacht de mug en hij knikte vriendelijk goeie dag. “Hi, i’m Simon the snowflake”. “The Snowflake?”, vroeg de mug zichtbaar verbaasd, “die naam hoor je hier niet veel. Ik ben gewoon Mug Tipulida” ….
Simon the snowflake was op zijn reis meegevlogen op de rug van een Vlaamse Gaai, had hier en daar met zijn verschijning voor een paar luchtruimaccidenten gezorgd maar was uiteindelijk ongeschonden en wel tussen het kietelende gras geland. Ergens in de wei van een onbelangrijk Vlaams dorp zonder pisbloemen. Er stonden klaprozen. Meer klaprozen dan dat hij ooit sneeuwvlokken had gezien. Het moet zowat het meest spectaculaire zijn geweest dat hem in zijn hele leven was overkomen. Overweldigend. Vurig mooi. En hij smolt.
Kermiskoers
Het was een nieuwsitem. Dit weekend zijn alle luxe escorte girls in Singapore volgeboekt. Meer zelfs, om aan de noden te voldoen heeft men een heel vliegtuig rondborstige playboy dames uit het verre Amerika laten overvliegen. Alstublieft. Naar het schijnt zouden dit soort toestanden normaal zijn als FI piloten en hun gevolgen ergens neerstrijken, maar in de Lionstad was het vorige week alvast vrolijk wereldnieuws. De zevenduizend achthonderd negenenveertigste opwarmer naar aanleiding van de eerste Night Grand Prix ever.
De stad ziet er meer dan ooit uit als een streng bewaakt concentratiekamp. Weken lang hebben donkere construction workers gebouwd aan de kilometers lange tralies, aan de betonnen vangrails die het Central Business District ontsieren. De biënnale indachtig ziet het er zowaar uit als een conceptueel kunstwerk, een metafoor voor onderdrukking. Maar zo ervaren ze het hier niet. De nachtrace is zonder twijfel het evenement van het jaar, wie weet zelfs ooit van de eeuw. Ie-dereen spreekt er al maanden over, iedereen gaat dat zien.
Kan haast niet anders. Maanden lang hebben media en adverteerders het in ons strot geduwd. De ultieme driedaagse familie-uitstap in eigen stad met oranje doppen in de oren. Als ge nu aan mij vraagt of ik Lewis Hamilton ken, zou ik bijna zeggen: “Ja, die ken ik goed”, omdat hij verdomme maanden naar me heeft gekeken van op de affiche waar hij uithangbord speelt voor dure horloges of pralines, ik weet niet juist wat, ik zag alleen godganse dagen zijn indringende blik en dat schept tegen wil en dank een band.
Enkele uren voor de ultieme koers kan ik u als ervaringsdeskundige trouwens mededelen dat Formule I fuckin’ oorverdovend boring is. Ge ziet bijna niets want de racebaan is omgeven door metershoge tralies en ge vraagt u af wie er gevangen zit: gijzelf tussen al die Singaporezen met hun flitsende camera’s of de racers die door een angstaanjagende grijze, grauwe kooi gieren. En als je als spectator niet oplet, ontploffen uw oren door al dat vlammend lawaai.
Uit pure curiositeit en omdat ook wij ook maar geconditioneerde mensen zijn, kochten we vrijdag op de valreep nog walkabout tickets voor de testraces. Verbazingwekkend hoe heel die race is opgevat als een soortement van festival, met deejays en al. Op de festivalweide kunt ge naar megaschermen gapen op de welke de race wel goed te volgen is ook al interesseert die race u niet. Het hele gebeuren heeft iets van een kermiskoers met al die eet- en drink stallen, door de live music, het aanzicht van al die ijscrème etende mensen, sloffend in hun slippers over het grasplein terwijl het helse lawaai je fysiek de stuipen op het lijf jaagt.
Tussen de racebeelden verweeft men live luchtbeelden vanuit een helikopter en die beelden imponeren meer dan de race. De oude gebouwen prachtig verlicht, het reuzenrad dat langzaam rondjes draait en daartussen meandert dan die felverlichte racebaan. Zonder twijfel de meest tot de verbeelding sprekende F1 venue. Maar het zal me dus worst wezen.
Het meest aangename aan heel het FI-gedoe is dat we gisterenavond nog eens op ons gemak een goed glas wijn konden drinken in onze favoriete winebar. Doorgaans kunt ge op zaterdagen geen tafel bemachtigen op Robertson Walk, maar nu was het er mysterieus verlaten. Iedereen liep met oranje oordoppen en een Ferrari T-shirt in het CBD. Ongetwijfeld ook veel volk in de buurt van Clarke Quay, het Disneyland met bars en clubs alwaar men dezer dagen met F1-party’s naar uw hoofd gooit, feestjes in lege zwembaden organiseert waar decadente hoeveelheden free flow Chivas Regal stromen, alwaar de locale meisjes opgedirkt zijn als sexy filmsterren want het is nu of nooit. Dat ze per ongeluk frontaal tegen een miljonair kunnen botsen.
Meer heb ik niet te zeggen over die kermiskoers. En hij moet nog beginnen. Of toch nog iets: er zweven momenteel duistere onweerswolken boven de stad. Als die een van de uren losbarsten zal het circuit er spekglad bij liggen, zullen er hopelijk ongelukken gebeuren. Want daarvoor gaan de mensen toch zien?
Obsessie
Ondertussen heb ik de “I ♥ my bike” fiets geschilderd.
En hij is nog altijd even lelijk.
Ondanks het 18 karaat gold color,
ondanks de papegaai die op het winkelmandje zit,
ondanks de gele plastieken zonnebloemen
en de echte pauwenveren in zijn gat.
Hij is in 1 woord afgrijselijk.
Maar wel ideaal om op zoek te gaan naar mijn echte fiets.
Ik ga het eiland afrijden van Oost naar West,
van Zuid naar Noord.
Van Zuidwest, naar Noordoost
en van Zuidoost, naar Noordwest.
Ik moet en zal mijn groene Itakianer terugwinnen.
Ooit.
I ♥ my bike
Voor dertig sing dollar kon ik toch niet sukkelen? 14 euro en dertig cent. Hij ziet nu nog zwart en heeft twee wielen en een halfwerkende achterrem. Dat de voorrem het niet doet is een extra pluspunt. Als linkshandige heb ik in het verleden al teveel op die verkeerde rem geduwd met als gevolg een duo fatale botsingen tussen mijn smoelwerk en het asfalt. ’t Is een twijfelaar, geen grote fiets, maar ook geen mini. Eigenlijk is hij lelijk. Vooral dan door dat strakke stuur waarmee hij werd opgelapt. Op de vals rinkelende bel kleeft een sticker. I love my bike. Love staat er eigenlijk niet, wel een rood hartje. Al zestien keer gestolen en veertien keer overschilderd. Ik kijk er naar en voel me een verrader. Gek. Toen we gisteren door de straten dwaalden, zei ik het nog: “ooit vind ik hem terug, mijn fietske. Ik voel het aan mijn water.” Maar diezelfde avond, het was bijna middernacht slenterden we terug naar huis over de desolate Thief market en stond dat zwart mormel kramakkelig op mij te wachten. Geflankeerd door de hardnekkige verkoopster die al uren in het donker op het trottoir naast haar enige koopwaar de wacht hield. Zou ze dan echt overtuigd zijn geweest van een succesvolle laat-avond-verkoop ? Wie denkt er nu rond middernacht nog een fiets van de hand te doen? Zij dus. En ik. Misschien omdat ik na al die tijd mijn koloniaal nog eens wou vervoeren. Rechtstaand op het bagagerek, door de geurige straten van Little India, langs het immer bedrijvige Mustafa Centre. Vandaag ga ik hem schilderen in goud of koperkleur. Twijfel nog. En ik ga er Vikinghorens aan hangen en plastieken bloemen en bellen en tutters en vlaggen zodat het klaar en duidelijk is. Dat hij nu van mij is. En van niemand anders.
Moederliefde
Helemaal naar hier overgevlogen vanuit Brussel via Zurich en Bangkok met een kilo gemalen koffiebonen uit de Mokkabon in haar valies. Daar had de alhier residerende zoon vriendelijk om verzocht. Maar in zijn flat was er zelfs in de verste verte geen koffiekan te bespeuren. Ze heeft de koffie opgegoten in een lege wodkafles.
“En waar staan uw koffietassen?”, vroeg de moeder nadat ze alle kasten had doorzocht en de wodkakoffie koud stond te worden. “Euh…”, zei zoonlief, “ik ga er snel kopen bij de Chinees om de hoek.”
Ze vond het een schande. Maar wel typisch haar zoon. Ze weet nog niet of er bloemkool in kaassaus met gehaktballen op tafel zullen staan als hij in december naar het thuisfront vliegt. Dat zegt ze toch. Maar ik twijfel niet.
De gang der natuur
We hebben zonet twee kampong kiekens in de oven gestoken en ik heb zelf hun kop eraf gehakt. Ge kunt hier natuurlijk ook propere kippenfilets kopen in de Cold Storage of bij Mustafa’s, maar zo een kampong kieken is heel sappig en sinds de koloniaal mij een praktische les in het afhakken van kop en poten heeft onderwezen, vind ik dat soort maaltijd preparatie een aangename keukenbezigheid. Ook het vet van de poep snij ik er kordaat af en dan prop ik het beest langs achteren vol citroen en rode pepers en andere geheime kruiden.
Telkens ik die kop er genadeloos afzaag denk ik aan vroeger toen een vriend van mijn vader in onze tuin de hennen kwam slachten. Als kind zag het eruit als een horrorfilm. Al was het 1 keer ontzettend grappig. Toen hij met een krachtige zwaai de bijl door de nek liet gaan, floepte er warempel een ei uit de poep van het kieken. Een ei met een vlies maar zonder schelp. Wel een perfect ei en het rolde een hele weg door het gras. Het leek een mirakel maar het was gewoon de gang der natuur.
Ik ben Wendy Van Wanten niet
Heel zelden valt er een e-mail in de bus waarvan je even denkt “Que???”. Blijkt nu dat ik een vandaal ben. Ergens halfweg augustus omstreeks vier uur en tien minuten in de ochtend heb ik een digitale camera uit de handen geslagen van een vrouw. Dat was op een dansvloer, ergens op een feest. En blijkbaar had ik geen zin om op beeld vastgelegd te worden. Nu pas schrijven de eigenaars me om de schade te claimen. Dat de camera 250 euro kost en dat ik dat maar moet verhalen op mijn verzekering en het bedrag kan laten storten op rekening nummer X, swiftcode Y ter attentie van Z. In het schrijven stond minstens drie keer dat ik mijn verantwoordelijkheid moet opnemen. De ondergetekenden komen uit het land dat rechts van mijn geboorteland ligt als je naar de kaart van Europa kijkt. Verwonderd was ik niet. Wel ontzet.
Ik wist eerst niet over wat ze het hadden. Maar langzaam sijpelde het vergeten voorval terug binnen in mijn hoofd. Herinnerde ik me weer dat ik ze mijn naamkaartje had gegeven omdat ze na het “ongeval” maar bleven zeuren “hoe gaan we dat oplossen? Jij hebt die camera uit R. haar handen geklopt en het ziet er naar uit dat hij onherstelbaar is beschadigd.” Op dat uur van de nacht kon ik niet meer helder denken. Die zinnen bleven niet kleven in mijn hoofd, drongen niet door. Mijn hoofd stond op dansen, op verder feesten want ik was in een wilde mood. Dus zei ik voor de goede gang van zaken: “hier heeft u mijn kaartje, indien er een probleem is met jullie verzekering, bel me dan maar.”
Maar nu ben ik een beetje woest. Ik had helemaal niet gevraagd dat ze foto’s van me zouden nemen, ik haat beelden die buiten m’n wil om op facebook of flicker of hoe heet dat allemaal verschijnen. Ik ben Wendy Van Wanten niet. Tegenwoordig zou ze trouwens hetzelfde doen. Ik wil niet beroemd zijn en feest graag anoniem. Ze schreven me ook nog dat er vele getuigen het voorval kunnen bevestigen. Er zijn er misschien zelfs foto’s van! Ze schreven niet dat er evenveel getuigen hebben gezien dat ik wild te keer ging, dat in mijn buurt komen op eigen risico was omdat dat ik plaats nodig had voor mijn dansjes, omdat ik heftig in het rond sloeg met mijn armen. U moet weten; dansen zie ik als een intense sportbeoefening en dan geef ik alles. En zelf vind ik het trouwens niet bijster intelligent om je op dat uur van de nacht met een camera op de dansvloer te begeven tussen een bende troebele feestvierders.
Maar ik ben welopgevoed. Wil mijn verantwoordelijkheid opnemen. Heb hun geschreven dat ik geen verzekering heb. Dat ik voor een stuk wil tussenkomen in de kosten maar dat ik het toch ook wel een beetje hun verantwoordelijkheid vind. Of vergis ik me?
Ze hebben niets meer laten horen. Zouden ze mij nu een proces aandoen?
Zo leer ik (fonetisch) Chinees
“Xsi-jaow! Xsi-jaow!”. Zo klinkt het als je het tegen iemand roept.
Een beetje zoals “Mi-jaauw, mi-jaauw”, uit de muil van een verveelde kat.
Twee volle dagen heb ik het smekend uitgeschreewd naar de ‘talents’ tijdens een fotoshoot. Geen gecaste modellen, maar de mensen om wie het echt ging.
De beddenmakers en stofzuigsters van een populaire hotelketen. Binnenkort wandel je als gast hotelkamer 532 binnen en zal aldaar, op de perfect gestijfde lakens een ansichtkaart liggen met de beeltenis van de vrouw of man die UW bed komt opmaken, die UW tapijt stofzuigt, die Uw twee hoofdkussens-met-strik-rond teder zal opschudden, iemand die UW ‘schmink wattekes’ uit het strak gedesigned vuilbakje graait .
En iemand die dat vooral niet doet in room 535. Lang leve de personal house keeper! En weldra begroet die keeper u van op een postkaart met de tekst dat ge heel welkom zijt en dat hij of zij persoonlijk instaat voor de verdeling van de eendendonsjes in uw “two soft pillow’s for an ultimate night rest”, – zo ongeveer staat het toch op het briefje aan de strik van het opperkussen, maar dit terzijde – en ook nog dat ge altijd moogt bellen naar de postkaartfigurant als er een probleem zou zijn met een scheef liggend laken. Of zoiets.
1 obstakel: afgerond naar beneden spreekt 90 procent van de uit China geïmporteerde crew geen woord Engels. Dan staat ge daar dus proper als ge iets wilt vragen aan die lieve mensen die zo schoon lachen naar u op de foto, of als ge wilt reclameren over de tandpastaklodder die aan de spiegel hangt. Dan staat ge daar met een mond vol tanden, als ge hen gewoon wilt complimenteren omdat ge zo goed hebt geslapen met uw hoofd op de two soft pillow’s.
Ze vonden het in ieder gaval zichtbaar spannend dat ze helemaal werden opgemaakt met schmink en al, dat er iemand lak in hun haar spoot, dat ze daar zo trots mochten poseren met een stapeltje vers gewassen bandhanddoeken voor op hun eigen persoonlijke postkaart. “Smile, smile,” riep ik gisterenochtend naar onze eerste klant die plotsklaps een verdwaasd gezicht opzette. Angstig bijna. “Die roste viking gaat mij opeten”, las ik in zijn horrordoorlopen ogen.
“XSi-jaow! Xsi-jaow!”, riep de Singaporese schminkeuze. En er verscheen zowaar een glimlach.
7 comments