Places where nobody goes – Kasi, at the banks of Nam Xong river, Laos
Stemmen. Ze praten, roepen naar ons, maar we verstaan hen niet. We zien ze ook op ons afkomen, twee schijnende zaklampen.. Ze knielen neer voor het improvisoire kookfornuis, onze stoof om de avondkilte te trotseren. Als de kleinste z’n handen warmt, al wrijvend, boven de brandende takken, en z’n gelaat opgelicht wordt door de roodgele vlammen, herkennen we hem pas. Noi. Nu met een klein zwembroekje aan. Kiekenvlees over heel z’n lijf, rillend. Op z’n hoofd een heuse duikbril. En die zaklamp. Vastgemaakt als een muts op z’n natte haren, zoals mijnwerkers het doen. Z’n vriend, met even weinig kleren aan, draagt behoedzaam de buidel met de avondvangst: zeven kleine visjes, met de handen uit het water geritst.
Noi had het raar gevonden, toen hij ons luttele uren eerder zag arriveren, dat we hier, aan de oevers van de Nam Xong zouden overnachten. Verlekkerd had hij naar de Amerikaanse sigaretten gekeken, niet minder verwachtend dan dat we er hem minstens één zouden aanbieden. Twee heeft hij er gerookt. Snel en diep inhalerend, na iedere trek, de sigaret bestuderend. Met handen en voeten had hij duidelijk gemaakt dat we we bij dorpsbewoners terecht konden voor de nacht. Z’n ogen vol ongeloof toen uit het kleine blauwe rolletje een iglotent oprees. Jamais vu. Alsof het een ufo betrof. Hij bleef er naar kijken, af en toe een grijns die z’n gouden voortand prijsgaf.
Noi en z’n vriend willen met gretige graagte proeven van onze barbecueresten. Hun ogen watertanden als we de geëmailleerde schotels met gegrilde vis en gembersaucissen laten zien. Onze eigen bereide tomaat-limoen-koriander-pigment salade. Ze smekken en smakken dat het een lieve lust is. Ze bestuderen nauwkeurig de vissen die we kochten op een marktje in een bergdorp vooraleer ze in hun mond verdwijnen. Ze blijven smekken. En smakken. We zitten er zwijgend bij en kijken er naar. De brengers van hun rijkelijkste maaltijd ooit, zo lijkt het wel. Onze restanten waren dan ook niet min, we hadden inkopen gedaan alsof we een overlevingstocht van een dag of tien in het verschiet hadden, onze ogen zoals gewoonlijk groter dan de buik bij het zien en ruiken van al dat oosters gekruid geweld. Van de in de rivier gekoelde beerlao’s willen ze niet nippen. ‘Ik word er gek van’, zegt Noi in wonderbaarlijke gebarentaal. Buiken rond en lijven opgewarmd zetten ze hun tocht in de maanverlichte nacht verder. Op blote voeten door de modder en de drek, door het hoge gras, door het moeras op weg naar een bed dat veel verder op hen wacht. Wij rollen in onze tent voor een slapeloze nacht. De ondergrond is hard, en het kitscherige fuchsia roze deken geeft geen warmte. Kamperen is vooral romantisch vóór het slapengaan.
Al is het uur van de opkomende zon ook niet mis. Met gezwollen ogen staan kijken naar de mist, naar het desolate ochtendlandschap. Tot hij weer opduikt in de verte. Noi. Zijn voor ons al herkenbare, gezwinde tred. ‘Zou hij ons ‘café lum’ brengen?’, dromen we luidop. Als hij alle mist achter zich heeft gelaten is de ontgoocheling groot. Geen koffie en niet ons vissertje. Edoch, als de man terughoudend ‘sabai di’ mompelt, zijn we ongelovig overtuigd: Noi senior. Blootsvoets, met weinig enthousiasme op weg naar de plek voor de ochtendvangst. De tristesse in z’n ogen even groot als onze goesting om de baan weer op te gaan.
En de blauwe ufo? Die staat nog steeds aan de oevers van de Nam Xong, wachtend op de ongelovige blik van Noi.
leave a comment