Jeremy Ramsey en his little Tiny
Vandaag was het nog eens Tatlerdag. Tatler is een glossy magazine waar niets interessants in staat. Het magazine opent met een katern vol foto’s van opgedirkte belangrijke en minder belangrijke en nietszeggende plaatselijke beroemdheden. Kiekjes van madammen (veelal met een gefacelifte kop) in hun schoonste jurk op een of ander evenement, glaasje champiter in de hand en een geplastroneerde vent aan hun arm. Onder de foto’s staat dan soms het merk van de jurk die ze dragen en het aantal dollars dat het kleedske heeft gekost. Verder in Tatler: modereportage’s, nieuwe gadgets, exclusieve reisbestemmingen, … u kent het wel. Tatler gaat iedere maand ook gluren in het huis van iemand met veel geld, of iemand met smaak, of iemand die ooit misses Singapore was. Zo van die dingen. De koloniaal maakt soms en niet altijd met evenveel goesting de foto’s voor die interieurshoots en ik vind het altijd plezant om zo ongegeneerd te kunnen observeren hoe de elite hier woont.
Vandaag zijn we bij Jeremy Ramsey langsgeweest. Die naam zegt u misschien niets, mij zei hij ook niets tot zes uren geleden. De man is blijkbaar een van de belangrijkste kunstenaars in Singapore (al durf ik mij niet uitspreken of dit uberhaupt iets wil zeggen), ook al is hij een stijlvolle Brit van bijna 76. Keurige baard, snor die niet over z’n lippen hangt, buikje, groot en statig, met een zwart hemd en een zwarte broek. Hij woont hier al meer dan vijftig jaar en hij zegt dat de stad nu minder stinkt dan vroeger. Hij heeft zijn eigen galerij en die ligt vol catalogi met eigen werk. De muren hangen vol met zijn zelf geschilderde doeken en op stoefblokken staan ethnische beelden uit z’n ruime collectie (in zijn atelier boven de galerij liggen er bij wijze van spreken bergen van die houten dinges).
Hoe zou ik z’n eigen werk omschrijven? Veel kleur en een beetje van alles wat. Hij schildert etnische maskers in een natuurlandschap, of de kont van een vrouw met rode jartellenband, of een saloninterieur vol schilderijen en vazen vol bloemen, of gewoon rechte streepjes, soms ook vechtende dikke lijnen, mannen in een tedere omhelzing, copulerende hetero’s. Hij maakt ook tekeningen van Balinese jonkvrouwen en naakte jonge mannen. Ik liep daar rond en vroeg me af of hij homo was. Uit zijn werk is het niet met zekerheid af te leiden, doch zijn prive-collectie etnische beelden is ruim voorzien van mannelijke figuren met enorme rechtopstaande penissen. Al wil dat ook niets zeggen. Z’n personal assistent: een hippe Singaporees van een jaar of veertig. Punkkapsel, kort fluo-geel shortje, blote armen met daarop een extra large tattoo van Japanse vissen. Koi’s. Zo een oerblitze kerel met zwaaikont aan de zijde van die very british englishman was een plezier om zien. Hij rijdt sir Ramsey overal rond, hij geeft de galerijbezoekers een drankje, mengt de verf voor zijn meester, lacht om de grapjes van zijn baas en hij praat graag over jeansmerken en traditionele weefkunst. Ook over eten praat hij graag, maar dat is zeker geen rariteit hier; eten is het favoriete gespreksonderwerp van zowat alle Singaporezen. Uren kunnen ze palaveren over hun favoriete foodstall, de beste currypuff’s in town en de prijs van de dim sums op diverse locaties. Ik dwaal af.
Na enkele uren in de galerij reden we naar het huis van Ramsey. Hij woont in een Condominium temidden van het oerwoud, tussen grote wilde varens en olifantenoren-planten. Als sir Ramsey voor de deur van de bemarmerde entree uit de felblauwe renault kangoo stapte, liep hij niet naar de deur maar naar een zwarte, geparkeerde Lexus. Hij ging achter het stuur zitten en reed vijf centimeter achteruit om dan weer uit te stappen. Gewoon om ons te laten zien dat hij die auto had. Dat we toch zeker niet zouden denken dat hij zich enkel een Kangootje kan permitteren. Echt om te lachen.
Z’n personal assistant verklapte me dat bepaalde units in de building van 10 hoog verhuurd worden voor 15000 sing dollar per maand. Dat zijn dan units die maar half zo groot zijn als de riante penthouse van Ramsey. Een paradijs om verstoppertje te spelen. Zijn huis lijkt trouwens meer op een galerij met hedendaagse beeldhouwwerken en mannelijke torso’s in hout. Ook veel gekleurde ethnische toestanden en kleurrijke en andere schilderijen en dit keer niet louter eigen werk. Overal kraaknet, met verse geurende lelies en andere donkerroze bloemen waarvan ik de naam niet ken. Een tropische plantentuin op zijn megaterras met uitzicht op de grillige skyline, drie salons, een keuken groter dan mijn huis, een leeszaal, een atelier, …. Allemaal voor meneer Ramsey, en voor zijn inwonende Indonesische meid (al zullen haar privevertrekken naar aloude traditie niet veel ruimte innemen, hoogstens een ruimbemeten kleerkast).
Al bleek er warempel nog een derde bewoner. Sir Ramsey snelde naar haar toe van zodra hij de voordeur openmaakte. His little Tiny. “Where is my little Tiny”, riep hij voortdurend terwijl hij zich door de ellenlange inkomsthall begaf en terwijl ik me vergaapte aan het interieur. “Een kleinkind?”, vroeg ik me af. Mis. Het bleek een keffer in rattenformaat. Ik had het kunnen weten. Van zodra hij haar in de keuken gevonden had, kwam Tiny niet meer uit z’n armen, Hij praatte de hele tijd tegen Tiny, hij toonde ons het blauwe salon met het dekentje op de sofa waar ze samen onder kruipen om tv te kijken en hij suste Tiny toen ik ze een beetje probeerde te plagen. “Alles is oke, liefje”, fluisterde hij haar toe, “alles is oke. Wees maar niet bang.” En verontschuldigend tegen mij: “je mag het haar niet kwalijk nemen, maar Tiny is een nerveusje”, en hij aaide teder over haar kleine kopje met die uitpuilende donkere blinkogen.
Tatlerdagen. Ik heb ze graag.
“My dog Tiny” – by Jeremy Ramsey
Mooi!
Zoals alles hier.